12 mei 2006 

Verstild humanisme

Een ‘stille sonate’: geen zinsnede typeert op treffender manier het nieuwste boek van Philippe Claudel. Na zijn alom bejubeld en met prijzen overladen magnum opus Grijze zielen, weet de nieuwe Franse literaire coryfee opnieuw te verbazen met Het kleine meisje van Meneer Linh, het verhaal van een oude Aziaat die met een klein kindje aan land wordt gezet in het koude en grijze France Atlantique, “op duizenden kilometers van de verweesde graven met lichamen die een paar passen daarvandaan zijn gedood.



Verstilde emotie.

Het kleine meisje van Meneer Linh, het mag een stille adempauze heten na het lijvige en meer epische Grijze zielen. Anders dan Claudels vorige roman is het een glanzende parel van lyriek, waarin met schijnbaar lichtvoetige eenvoud het schrijnende relaas van de oorlogsvluchteling Meneer Linh verhaald wordt. Die trekt met zijn kleindochtertje Sang diû weg uit zijn verwoeste geboortedorpje. Wanneer hij met haar in een Franse havenstad aankomt en samen met enkele andere asielzoekers ondergebracht wordt in een opvangcentrum, klampt hij zich vast aan zijn verantwoordelijkheid voor het kleine kindje, want ze is het laatste dat hem rest van zijn familie, zijn streek, zijn vaderland. De innige, affectieve band tussen beiden is het enige dat hem voorlopig in leven houdt in een geur- en kleurloze wereld, waar niets “lijkt op wat hij kent” en “niemand let op iemand”. Meneer Linh is bang in zijn nieuwe omgeving. Niets herinnert hem aan de zacht ruisende palmbladeren, de warme regen en de vrolijk kabbelende beekjes van zijn eigen geboorteland. Een onbereikbare en verdwenen idylle die hij zich voor de geest haalt “zoals je terugdenkt aan iets wat je ooit gedroomd hebt en waarvan je niet precies meer weet of het nou een droom was of een verloren werkelijkheid”. Zijn herinnering, een lied of het zorgen voor Sang diû is de enige manier om er nog eens te zijn, te voelen hoe het was, maar ook steeds weer te ervaren dat hij denkt in verleden tijd, in wat niet meer is.
Meneer Linh en Sang diû zijn een onafscheidelijk paar dat wel iets weg heeft van de Zimbabwaanse Ukama-beeldjes, meestal eenvoudige, gestileerde en gepolijste sculptuurtjes die een moeder en kind voorstellen, cirkelvormig in elkaar overlopend en gebeiteld uit hetzelfde brok steen. In de Shona-cultuur staan ze symbool voor de eeuwig vernieuwde en vernieuwende binding tussen de hoopdragende nieuwgeborene en de bestaande traditie. Zo herinnert Sang diû haar grootvader telkens opnieuw aan zijn eigen cultuur en kan hij, door haar aanwezigheid, er zich ook steeds mee verbonden voelen. Anderzijds betekent haar naam ook ‘zachte ochtend’ in de taal van Linh. De ochtend, het nieuwe, altijd wederkerende begin waarover hij ook steeds een liedje zingt voor Sang diû: “Het wordt altijd weer ochtend/ Het wordt altijd weer licht/ Er komt altijd weer een dag/ En ooit zul jij moeder zijn”. Ondanks zijn ontheemdheid, de vervreemding en zijn eenzaamheid blijft Meneer Linh de hoop op nieuw leven ín zich en mét zich meedragen als het kleine kindje waar hij met niet aflatende liefde voor zorgt.


Gestileerde vriendschap.

In het opvangtehuis waar Linh terechtkomt verblijft nog een andere familie vluchtelingen uit Zuid-Oost Azië. Ze spreken wel dezelfde taal, maar schijnen mekaar niet te begrijpen: de vrouwen verstaan zijn bezorgdheid om Sang diû niet en de mannen lachen hem uit. Zelfs zijn eigen landgenoten blijken niet in staat zijn tragische eenzaamheid open te breken. Er komt echter een sprankje hoop in Linh’s leven wanneer hij, op een bankje bij het park gezeten, kennis maakt met Meneer Bark, een goedige maar melancholische kerel die pas zijn vrouw verloren heeft. Verder dan begroetingen komt het jammer genoeg niet, want geen van beiden verstaat de taal van de ander. Toch groeit er een innige vriendschap tussen beide mannen. Woorden zijn voor Linh immers niet nodig om aan te voelen dat de dikke man die daar naast hem zit “een diepe melancholie, een grotere pijn die verder gaat dan de woorden en de taal” met zich meedraagt. Een hand op een schouder, een diepzinnige trek rond Barks mond, het zachte timbre van Barks stem zeggen hem veel meer dan woorden die “pijnlijke vragen zullen stellen en ... in het verleden zullen spitten om het met geweld op te graven en als een bloederig kadaver aan zijn voeten te gooien”. Woorden die hem zouden plaatsen, een naam geven, hem afnemen wat hij nog aan herinneringen heeft.
Het mag dan ook niet verbazen dat Claudels stijl van elke bombastische exuberantie en artistiekerigheid ontdaan is. Op een feeërieke en suggestieve manier gecomponeerde flashbacks vertellen over Linh’s eigen land. Flitsende en windende zinnen geven daarentegen zijn ervaringen in de ‘nieuwe’ wereld weer. Op geen enkel moment geeft Claudel toe aan de verlokkingen van platvloerse pathetiek, in het maatschappelijk spreken rond vreemdelingen gesuggereerde holle frasen of larmoyante sentimentelerigheid. Meticuleus uitgebeitelde en glanzend gepolijste beschrijvingen, kristalheldere dialogen en rake gevoelsbeschrijvingen bevestigen Claudels meesterschap eens te meer. Ze versterken op schitterende manier de respectvolle en omzichtige schets van twee geknakte mensenlevens en laten het broze mens-zijn van Linh en Bark voor zich spreken, zonder het in te kapselen in het verdrukkende taalgebruik van alledag. Zowel Claudel als de beide hoofdpersonages komen tot een humane erkenning van ‘de Ander’, laten ‘de Ander’ in zijn mysterieuze en onvatbare eigenheid. Dat is ook wat Bark bedenkt wanneer hij een oude, vergeelde foto van Linh’s vrouw te zien krijgt: een “jonge, piepjonge, beeldschone vrouw, van een schoonheid die tegelijkertijd glad en mysterieus is, misschien juist mysterieus omdat ze zo glad en ongekunsteld is, een en al ontroerende, naïeve eenvoud”.


Subtiel humanisme.

Dat Claudel de hete hangijzers van het maatschappelijk debat niet schuwt, werd al duidelijk in zijn vorige roman. Deze of gene vaderlandslievendheid ten tijde van de Grote Oorlog werd zonder veel omhaal in vraag gesteld. In Het kleine meisje van Meneer Linh is het niet anders: in zijn empathische schets van het hoofdpersonage kaart Claudel als geen ander de asielzoekersproblematiek aan. Toch schreef hij absoluut geen politieke pamflettekst. Door op poëtische en toch heel doorleefde wijze dat ene en unieke verhaal te vertellen van een verweesde oude man die zijn enige hoop stelt in een pasgeboren baby, vermijdt Claudel elke sloganeske vereenvoudiging en gepolitiseerde veralgemening. Je komt bijvoorbeeld op geen enkele plek te weten wat voor nationaliteit Meneer Linh heeft, noch wordt het duidelijk in welke Franse stad het verhaal zich afspeelt. Tijd en plaats, en dus ook de daarbijhorende culturele normen en waarden, worden omzichtig aan de kant gelaten. Bevestigend is het boek eveneens niet. Wat een geruststellend en happy-ending relaas, doortrokken van humaan aanvoelen en ethische correctheid lijkt te zijn, wordt door het dramatische ongeluk op het eind van het boek immers meedogenloos in vraag gesteld.
Het kleine meisje van Meneer Linh is een boek over een heel klein meisje en een kleine eenzame grijsaard die verdwaalt in de grauwe marges van onze West-Europese samenleving, omdat ze simpelweg nergens bijhoren, geen naam hebben, er kortom niet zijn. Claudel slaagt er op weergaloze wijze in elke vorm van voorspelbaarheid, bevestigingsverlangen of salonfähigkeit te vermijden. Een fonkelende parel aan de kroon van de hedendaagse wereldliteratuur is het gevolg.

06 mei 2006 

Reve Rev.?

‘Een jong, scherp, snel document van een jeugdig visionair over de puinhoop van achttien jaar consumptiemaatschappij’”. Deze ironische voorspelling van blowende Bloem, het beste vriendinnetje van Raoul, slaat op niets anders dan de eerstelingroman van Raoul de Jong: Het leven is verschrikkulluk! Knaloranje kaft, titel in schreeuwende drukletters als een blok op de cover en de dappere, onvervaarde De Jong met wapperende sjaal en hond onder de arm op zijn stalen ros voorbijscheurend doorheen het blikveld: Verschrikkulluk! Het statement is bij deze krachtdadig blèrend in de verf gezet door de huisdesigner van Uitgeverij Augustus.


18 jaar en 200 bladzijden ellende.
Als je in Raouls witte gympen stond zou je van minder depressief worden, want nooit, maar dan ook nooit lijkt er wel eens wat te gaan zoals het hoort in zijn al 18 lentes tellende leventje. Een jaar dat hij zich als ‘groots en meeslepend’ had voorgesteld, blijkt in realiteit een duistere en ondoordringbare wildernis van emotionele en financiële problemen te worden, om nog maar te zwijgen van de overweldigende paperassenrimboe waar je je nog met geen pas gewette machete een luchtgat doorhakt. Raoul tuimelt van de ene stapel onbetaalde rekeningen in de andere, mist weer eens de bus, staat opnieuw voor schut met een volle boodschappenmand en een ontoereikend krediet op zijn betaalpasje, ... enfin, de ene na de andere zo herkenbare en beschamende situatie rolt van de band in Het leven is verschrikkulluk! Helaas, helaas, zijn droom om het ooit eens met veel aplomb te schoppen tot bekende Nederlander wordt langs alle kanten tegengewerkt. Niet alleen zijn manische, guy-hoppende moeder Annetta is hem liever kwijt dan rijk, maar ook zijn laatste steun en toevlucht in de familie, tante Laura, ziet het niet langer zitten hem tot het einde der tijden kost en inwoon te geven. Het wordt met niet zoveel woorden gezegd, maar Raouls familiale entourage vindt het tijd dat Grote Oel nu eindelijk eens zijn eigen boontjes leert doppen.
Raoul zelf vindt zo een confrontatie met de ‘harde’ realiteit absoluut geen reden om de kniesoor uit te hangen. Dat wil hij toch alleszins niet. Vol ambitie onderneemt hij de ene na de andere poging om zich bij het Nederlandse Sterrendom binnen te wurmen. Of het nu om een filmrolauditie, een fotoshoot, een reclamefilmpje of een heuse opdracht als ‘medewerker’ van de Amsterdamse Parade gaat, De Jong is er bij, ... als hij de bus eens een keertje niet mist. Elke poging die niet door Raouls formidabele organisatietalent gefnuikt wordt, draait uit op niets meer dan uitstel van executie. Een beetje geld, een beetje eer: in een oogwenk weer verdwenen door een rondje emo-shopping of ridicule vertoningen van would-be eigenwaan. Zo geraak je natuurlijk vanzelf in zak en as. Zelfs blowende Bloem, de puisterige depri-hardrocker Ollie en de springerige Sproet, zijn beste vrienden, kunnen hem niet stoppen op zijn dolle hellevaart.
Maar voorwaar, halverwege het boek debiteert Raoul zijn eerste wijze leuze: “Inzicht: het enige wat je moet doen in je leven is uit de keuzes die je hebt, altijd de beste keuze maken”. Dat is pas een wijsheid! Zo gezegd, zo gedaan. Als Anetta hem het huis uitgooit en Raoul voor zijn grootouders kiest wordt het plots allemaal Rozengeur en Wodka & Lime. Nog een beetje aanmodderen met twee jobjes om de hele resem achterstallige boetes en rekeningen te vereffenen en dan ... ja! ... naar Afrika! Dankzij een goede fee met “Dreads are a way of living, meer dan haarstilo alleen ...” wordt Raouls jongensdroom waar we vanaf de eerste bladzijde al met de neus in gewreven worden, eindelijk werkelijkheid. Raoul houdt er zelfs een vriendje op na, want vanzelfsprekend is Raoul homo.


De Avonden rev.?
Mijn God, wat moet je aanvangen met zo’n voorspelbare karrenvracht aan uitgebraakte clichés? ‘Jong, scherp en visionair’ zijn nu echt wel de laatste woorden die je met zulk een langdradige jeremiade van gegrien, gezucht en gegadverdegadverdegavder associeert. Maar goed dat blowende Bloems opmerking met een ironisch tintje kwam, het zou er anders wel eens naar uitzien dat De Jong er zelf in gelooft. Dat hij zichzelf best ziet zitten als rising star, staat ondanks die obligate, en laten we eerlijk zijn, platgekookte ironie, totaal buiten kijf. Ik heb het niet alleen over het slappe autobiografische relaas van De Jongs debuut, maar meer nog over de hele opzet van het boek: een vormeloze brij al dan niet gefictionaliseerde leutige en minder leutige feitjes, doorspekt met protserige one-liners en banale ‘levenslessen’. Op het zichzelf casten als hoofdpersonage valt natuurlijk niets aan te merken, dat is immers een eerste vereiste om een autobiografie te schrijven. De manier waarop dat gebeurt in Het leven is verschrikulluk! gaat echter zelfs aan de wildste fantasieën voorbij. Een ergerlijke stijl van gehakt proza voorzien van blinkende en blèrende toeters en bellen van SMS-taal en babygebral moeten het hele goedje leuk en hip houden. Is dit in de eerste hoofdstukken best nog amusant, na een tiental bladzijden wordt het al lekker irritant en na de helft van het boek is er gewoon geen doorkomen meer aan. De meest poëtische frase waar De Jong in 200 bladzijden geneuzel toe komt is “Precies daar waar de Nieuwe Binnenweg overgaat in een deprimerende achterstandswijk, schoof de zon achter de wolken en drong het voor het eerst tot me door dat de echte ellende nu pas begonnen was”. Niet meteen om over naar huis te schrijven, en tot beter blijkt De Jong echt niet in staat: het verbinden van de ene platgetreden soap-ontboezeming met de andere, daar blijft het bij.
Na Reves recente overlijden lijkt het helemaal niet abnormaal dat het opzettelijk etaleren van de gemeenplaatsen van onze huidige samenleving best mag begrepen worden vanuit een ‘kritische’ impuls. De Jongs autobiografisch verhaaltje biedt echter weinig weerwerk wanneer het de twijfelachtige eer geniet naast het meesterwerk van de net overleden dichter-ziener te staan. Niet alleen laat De Avonden zich verre van gemakkelijk ontmaskeren als een platte autobiografie, maar ook de vorm waarin deze must-read geschreven is, is meer dan superieur in vergelijking met Het leven is verschrikkulluk! Goed, De Avonden is geschreven vanuit een totaal ander tijdsbeeld en in erg verschillende maatschappellijke context van normen en waarden, maar het beoogt in se net hetzelfde als De Jongs debuut: het schetsen van de leefervaring van een generatie jongeren. Doet Reve dit secuur en met een afstandelijk cynisme, bij De Jong ontaardt het in een rommelig zootje puberale belevenissen, bedenkingen en wat dies meer zij. Op zich is daar niets mis mee: het geeft alleszins een niet verkeerd te verstaan beeld van een chaotische levenservaring die wel eens bewaarheid zou kunnen zijn. Anderzijds slaagt De Jong er nagenoeg uitstekend in het effect van zijn rommelig, gekapt en van clichés doorvoede proza volledig teniet te doen door het geheel als een oubollige sprookjes-format voor te stellen: hoofdpersonage heeft een uitdaging (naar Afrika gaan), hoofdpersonage wordt tegengewerkt in het bereiken van zijn doel (financiële en familiale problemen), hoofdpersonage komt tot introspectie (Raoul ontdekt de betekenis van ‘organisatie in het leven’), hoofdpersonage overwint tegenstand en bereikt het doel (Raoul gaat naar Afrika). Mooi lineair en volgens de verwachtingen, niets minder maar zeker niets meer. Neem daar nog het verplichte profieltje bij van Raoul als homo op zoek naar zijn eigen roots, met rastakapsel, The Twin Towers, shagjes en joints inbegrepen en je hebt een mooi lineaire, o zo ontroerende hypermoderne versie van het lelijke grijze eendje dat ééns een mooie witte zwaan werd. Jammer dat er in 2003-2004 nog niet veel bekend was over het H5N1-virus.


Verrukkulluk?
Naast Reve is Remco Campert ook niet van de wind. Je kan geen titel bedenken die duidelijker verwijst naar Camperts verhalenbundel Het leven is verrukkulluk, waarin hij op de gebruikelijke verfijnde en niet van distantiërende zelfironie verholen manier de kleine tragiek van een klein mensenleven in een berustend maar niet onkritisch daglicht stelt. Die ironie vinden we jammer genoeg ook terug in het tegenbeeld van Camperts klare sensibiliteit. Jammer genoeg, want van de klare sensibiliteit schiet er niet veel over in De Jongs historie van het leven van een kleine mens die groot wil worden. Waar hij er in zijn columns in het Nederlandse jongerenmagazine Spunk niet zonder succes in slaagt die ironie aan te wenden om zijn eigen bedenkingen van een aantrekkelijk likje verf te voorzien, houdt de flinterdunne ironie in Het leven is verschrikkulluk het boek nog maar net leesbaar. Niet alleen verdwijnt de afstand tussen auteur, verteller en personages, hetgeen tot het peroreren van ergerlijke platitudes en al te herkenbare holle frasen leidt, maar ook het relativerende effect van zulk een stellingname geraakt volkomen zoek. Raoul (de auteur of de verteller, dat maakt dus al niet veel meer uit) blijkt met zijn her en der verkondigde schoolmeesterachtige ‘inzichten’ de moraalridderkunde niet vreemd. Neem daar nog het onvermijdelijke homoplaatje en de zoektocht naar de roots of een authentieke way of living bij en de politiek correcte puzzel is compleet.

Een debuut dat zich al meteen inschrijft in het alles nivellerende discours van de politieke correctheid? Ja hoor, en als het aan mij lag, een debuut zonder vervolg liefst. Dit is weer eens een staaltje van vulgair voyeurisme à la Palmen of Roodt, zelfs het predikaat ‘puberboek’ nog niet waardig. Zoals Raoul het zelf stelt: “het enige wat je moet doen in je leven is uit de keuzes die je hebt, altijd de beste keuze maken”. Dit was niet meteen een succesvolle zet: kies eens opnieuw. Bouw een tv-carrière uit, ga nog eens naar Afrika, schrijf columns voor Spunk, ... . Veel betere keuzes als je het mij vraagt!

Pixagogo direct photo link

Voetnoten bij glossen

  • Deze 'no log blog' plaatst zich binnen het rhème van deze tijd. Ze is gebonden op de gloeiende talige sporen die mensen achterlieten en zullen achterlaten in de zonsondergang van elk telkens herschapen avondland.

  • ...
  • ...
Info
Powered by Blogger